Bestrijding - Globodera

De infectiehaard beperken en de nematoden actief bestrijden

Eens er toch aardappelcysteaaltjes aanwezig zijn op de percelen, is het noodzaak om deze besmettingshaarden zo veel mogelijk in te perken, en in ieder geval om hun uitbreiding te voorkomen. Een snelle opsporing kan de populatieopbouw sterk beperken.

Simpele teelttechnische handelingen kunnen al een steentje bijdragen:

  • het zaaien van bodembedekkers (bijv. groenbemesters) belemmert de verspreiding met de wind;
  • de valplekken worden zo snel mogelijk vernietigd (glyfosaat, uiterlijk voor 20 juni) met voldoende bufferzone rond de zichtbare plekken;
  • het verwijderen van aardappelopslag, geeft de populatie geen kans om tussen aardappelteelten verder toe te nemen.

Maar deze maatregelen zijn veelal op zich ontoereikend. Dan moeten andere strategieën toegepast worden:

  • Inzetten van resistente rassen
  • Telen van vanggewassen
  • Chemische bestrijding

Bodembedekkers

Het gaat dus wel degelijk om een rol als bodembedekker ter preventie van het verspreiden van de cysten, en niet om de inzet van een groenbemester ter bestrijding van de aaltjes. Tegen het aardappelcysteaaltje is nog geen groenbemester gevonden om als nateelt in te zetten. Er wordt veel aandacht besteed aan zgn. “aaltjesreducerende” groenbemesters, vooral in de bietenteelt waar het bietencystenaaltje een gekende vijand is. Er moet echter op gedrukt worden dat deze groenbemesters geen invloed hebben op het aardappelcysteaaltje. Deze groenbemesters hebben soms wel als gevolg dat de planten beter groeien door bijvoorbeeld een verbeterde bodemstructuur, of vermindering van andere ziekten.

Aardappelopslag

Aardappelopslag in een volgend gewas kan na enkele jaren leiden tot een zeer grote toename van de nematodenpopulatie. Er wordt geschat dat opslag van een vatbaar ras tot gevolg heeft dat het aantal cysten verdrievoudigt (in een jaar zonder aardappelteelt). Vooral na een zachte winter kunnen de op het veld achtergebleven aardappelknollen ontsnappen aan de bevriezing en in het voorjaar terug uitlopen. Zo werden in het eerste volggewas na aardappelen tot 80.000 opslagplanten/ha aangetroffen.

Vooral in laatsluitende voorjaarsgewassen zoals bieten, maïs en bonen is aardappelopslag een geduchte concurrent voor het cultuurgewas. Bovendien zijn de overgebleven knollen vaak dragers van allerlei ziekten waaronder aardappelplaag (Phytophthora infestans). De opslagplanten zijn vroeg aangetast en vormen vaak ernstige infectiebronnen voor de omliggende jonge aardappelvelden.


Figuur 6: Aardappelopslag in een bietenperceel

De bestrijding van aardappelopslag is daarom van groot belang. Verminderen van rooiverliezen, vernietigen van overgebleven knollen en van de opslag zelf (manueel of met herbiciden) zijn zeer belangrijk. Ook het vermijden en vernietigen van opslag van resistente planten is belangrijk, aangezien deze opslag de selectie van pathotypes die de resistentie overwinnen in de hand werken.

Het systemisch herbicide glyfosaat vernietigt aardappelopslag voor 100%.Het cultuurgewas moet echter goed afgeschermd worden, bvb. met schermkappen. Het vollevelds behandelen met herbiciden die door het cultuurgewas verdragen worden, geeft vaak slechts een onderdrukking of gedeeltelijke bestrijding van aardappelopslag.

In bieten geven hoge dosissen fenmedifam, metamitron en cloropyralid een goede onderdrukking. In maïs zijn diverse herbiciden bruikbaar. De meeste maïs-contactherbiciden onderdrukken tijdelijk de aardappelopslag. Mesotrione en, in een later stadium, fluroxypyr, onderdrukken de opslag zeer goed. De beste bestrijding van aardappelopslag wordt bekomen in de granen. Fluroxypyr en 2,4-D in een vroeg stadium en na uitstoeling de sulfonylurea zorgen voor een betrijding van de opslag.

Preventieve bestrijding is tenslotte een alternatief voor chemische aanpak. Na het rooien liggen de achtergebleven knollen in de bovenste 10 cm van de grond. Indien de knollen daar kunnen gehouden worden door een aangepaste, niet kerende grondbewerking, vergroot de kans op bevriezing tijdens de winter aanzienlijk. Dit is mogelijk met de vaste tandcultivator, waardoor de knollen op of bovenin de bouwvoor blijven liggen. Blootstelling aan vorst van -2 °C gedurende 24 uur, of –4 °C gedurende 12 uur, vernietigt de knollen definitief.

Teeltrotatie

De Belgische wetgeving verbiedt om aardappelen frequenter te telen dan eens om de drie jaar en voor gecertificeerd pootgoed is deze periode 4 jaar. Om het even welk gewas, behalve tomaten en aubergines, kan men in rotatie met aardappelen telen zonder gevaar voor toename van het aardappelcysteaaltje. Per jaar daalt het aantal aardappelcysteaaltjes met ongeveer 20-35% wanneer geen waardplant geteeld wordt. De natuurlijk afname van de besmetting is hoger in zandgrond dan in klei- en leemhoudende grond.

Een wijdere teeltrotatie heeft dus tot gevolg dat de populatie nog meer afneemt. Een zware besmetting van 20 cysten/100g resulteert dus na 3 jaar in een besmetting van 4,2 cysten/100g en na 4 jaar in 2,7 cysten/100g. Dit laatste stemt toch nog steeds overeen met 550 eieren en larven/100g als we aannemen dat elke cyste 200 eieren en larven bevat. Dat komt neer op een matige besmetting. Er wordt schade veroorzaakt aan aardappelen vanaf een dichtheid van ongeveer 200 eieren/100 g grond. Andere maatregelen dan teeltrotatie zijn dus aangewezen voor dit perceel.

Wanneer er tijdens een bodemanalyse geen cysten aangetroffen worden, wil dat nog niet zeggen dat er geen cysten aanwezig zijn op het perceel. De bemonstering kan niet optimaal gebeurd zijn, of de populatie kan onder de detectielimiet liggen.

Resistente rassen

Zoals vatbare rassen lokken ook resistente rassen de larven uit de cysten. De larven dringen de aardappelwortels binnen maar kunnen er zich niet of slechts zwak vermenigvuldigen. Op die wijze wordt de besmettingsgraad teruggedrongen. Het gebruik van resistente rassen is echter niet zo’n eenvoudige maatregel. Er komen niet alleen twee soorten aardappelcysteaaltjes (Globodera rostochiensis en G. pallida) voor; voor elke soort onderscheiden wij ook verschillende pathotypes. Het kiezen van het aardappelras met de juiste resistentie tegen het voorkomende pathotype is dus zeer belangrijk.

Naast resistentie van een ras is ook de term “tolerantie” belangrijk. Waar resistentie verwijst naar de mogelijkheid van de aaltjes om al of niet te vermenigvuldigen op een ras, duidt tolerantie aan of een ras wel of niet gevoelig is aan het aanprikken van de aaltjes op de wortels. Een niet-tolerant ras ondervindt veel schade door het aanprikken van de aaltjes; dit geldt zowel voor resistente als niet-resistente rassen.

De teelt van een vatbaar ras zoals Bintje kan de populatie 25 keer vermeerderen. Het telen van een ras resistent tegen G. rostochiensis heeft als gevolg dat de nematodenpopulatie gemiddeld 80% afneemt. Het telen van een resistent ras is ook aangeraden bij lichte en matige besmettingen, omdat de reductie bij hoge cystendichtheden minder dan 80% bedraagt. Veel rassen zijn resistent tegen het pathotypes Ro1, die het meest voorkomen.

Resistentie tegen aardappelcysteaaltjes: overzicht van de belangrijkste rassen.

Ras Ro1 Ro2/3 Pa2 Pa3
Agata 9
Agria 9 2 2
Alegria 9
Alexandra 9 7
Allians 9
Allison 9 9 9 8
Alouette 9 8
Alverstone Russet 9 9
Amora 9
Annabelle 9 8
Anosta 9
Aromata 9 9 9 8
Arsenal 9 8 9 8
Artemis 9
Asterix 9
Babylon 8
Belana 9
Berber 9
Bricata 9
Buster 9 9 9
Caesar 9
Cardyma 9 8 6
Chenoa 9
Cilena 9
Donata 9
Etana 9 9 8
Eurostar 9 8 9
Excellency 9
Exquisa 9
Felsina 9 3 3
Folva 9
Fontane 9
Forza 9 9 7
Frieslander 9
Gala 9
Heraclea 5 4 6
Hermes 2
Innovator 8 9
Inova 9
Ivory Russet 7 6
Jelly 9 9
Kelly 9
King Russet 9 9 9 9
Lady Anna 9 8 8
Lady Christl 9
Lady Claire 9
Lady Jane 9
Lady Rosetta 9 2 2
Leonata 9 8
Levinata 9
Louisa
Lugano 9 9 9 9
Marabel 7
Maritiema 9 8 8 3
Markies 9
Melody 9
Miss Malina 9 9
Mondial 9 3 2
Monte Carlo 9 9 9 7
Mozart 9
Musica 9 8 6
Nicola 9 2 2
Palace
Performer 5 9 6
Pirol 9
Première 9
Primavera 2 2 2
Princess 9
Ramos 9 4
Red Scarlett 9
Rock 9 9 9 3
Royal 9
Rumba 9
Sagitta 9
Santana 9
Santé 9 7 7 3
Saturna 9 2
SH C 1010 8
SH C 909 8
Shepherd 9 8
Sinora 9 4 2
Solist 9 7
Taurus 9 6
Tiger 9 6 7 8
Triplo 9
Valencia 9
Victoria 8
Virginia 9
Voyager 4
VR808 9

De graad van resistentie wordt uitgedrukt op een schaal van 1 tot 9, met 9 = 100% resistent en 1 = niet resistent. Rassen waarvoor geen cijfer wordt weergegeven, zijn niet of onvoldoende resistent voor reductie van een aaltjespopulatie van het betreffende pathotype. Waarden > 7 wijzen op voldoende resistentie.

Ro1 Globodera rostochiensis, pathotype 1
Ro2/3 Globodera rostochiensis, pathotype 2 en 3
Pa2 Globodera pallida, pathotype 2
Pa3 Globodera pallida, pathotype 3

Vatbaar voor beide soorten aardappelcystenaaltjes :
Amandine, Bintje, Challenger, Charlotte, Cleopatra, Désirée, Doré, Draga, Eersteling, Eigenheimer, Escort, Franceline, Gourmandine, Hansa, Hermes, Jaerla, Lady Olympia, Louisa, Monalisa, Palace, Spunta, Vivaldi, Voyager.

Bij aardappelrassen met resistentie tegen G. pallida hangt de vermeerdering van de populatie af van de relatieve vatbaarheid van het ras. Een relatieve vatbaarheid van 30 procent betekent dat de vermeerdering van het aaltje maar 30% bedraagt van dat van een gevoelig ras. Samen met de natuurlijke afname van het aantal cysten in de grond, is het mogelijk een G. pallida populatie te beheersen door een combinatie van teeltrotatie en resistente rassen.
Er zijn veel minder rassen beschikbaar met resistentie tegen G. pallida dan tegen G. rostochiensis. Elk jaar komen nieuwe rassen op de markt en het is daarom aanbevolen de meest recente rassenlijst te raadplegen. De actuele Europese rassenlijst vind je hier.

De bepaling van het pathotype dat aanwezig is in een besmet veld is moeilijk. Wil de landbouwer uitmaken welk ras te verbouwen op een zeker perceel dan kan een rassenkeuzetoets uitgevoerd worden. Hierbij brengt men cysten van het perceel in kwestie bij verschillende aardappelrassen in potproeven. Naargelang de vermenigvuldiging van de populatie op de rassen kan men een aanbeveling maken over de best te telen rassen op het veld.

Het is van belang dat de aardappelcystenpopulatie in een veld goed wordt gevolgd, door elk jaar grondmonsters te nemen. Door het telen van resistente rassen kan een verschuiving optreden van het pathotype. Wanneer bijvoorbeeld een mengpopulatie aanwezig is van G. rostochiensis en G. pallida zal door het telen van Ro-resistente rassen (die vatbaar zijn voor G. pallida) het aandeel G. pallida toenemen.

Vanggewassen

Vanggewassen laten de aaltjes ontluiken, maar laten ze niet toe om tot volledige ontwikkeling te komen, en breken de cyclus dus af voor de aaltjes zich kunnen vermeerderen.
Dit kan op twee manieren bekomen worden :

  • ofwel teelt men een specifiek vanggewas, zoals Raketblad;
  • ofwel teelt men aardappelen, die dan vernietigd worden voor de aaltjes volledig volgroeid zijn.

Raketblad (Solanum sisymbriifolium) is een Solanaceae van tropische oorsprong. Het zet net als een aardappelplant de cysten tot ontluiken aan, maar de vrijgekomen aaltjes kunnen zich niet nestelen en komen dus niet aan voedsel. De effectiviteit van dit vanggewas is variabel van proef tot proef, maar doorgaans wordt aanvaard dat gemiddeld zowat de helft van de aaltjes uit de cysten gelokt worden. De efficiëntie hangt af van de opkomst, de ontwikkeling en de zaaidichtheid van het gewas.


Figuur 7: Foto raketblad

Een valplek zal soms opgemerkt worden in een productieveld. Deze zone kan dan ook, omringd door een voldoende grote bufferzone, als lokgewas ingezet worden. Door deze zones dood te spuiten kan men de cystenpopulatie in die zone verminderen met ongeveer 80%.

Ook kunnen, op percelen waarvan men weet dat ze besmet zijn, aardappelen geteeld worden als vanggewas. Het is noodzakelijk om gekeurd pootgoed uit te planten, om geen verdere contaminatie te riskeren. Een kleinere potermaat geeft een grotere plantdichtheid, en ook meer geworteld oppervlak in het veld. Die verdient dan ook de voorkeur. Om de ontwikkeling zo veel mogelijk te beperken, kiest men best een hoogresistent en tolerant ras. Het is belangrijk om de teelt vroeg op te starten, vanaf april, en deze met glyfosaat dood te spuiten 40 dagen na opkomst, liefst voor 20 juni.

Chemische bestrijding

Grondontsmetting, met wettelijk toegelaten middelen, kan helpen met het drukken van de cystenpopulatie in het veld. Deze maatregel is echter vrij duur en in optimale omstandigheden wordt maximum 60 tot 80% van de populatie gedood. Deze afbouw is echter ontoereikend om de heropbouw van een nieuwe populatie te annuleren: de overblijvende populatie brengt de aantasting weer op het vorige peil in slechts één generatie.

Men kan grondontsmetting dus aanwenden ter bestrijding van het aardappelcystenaaltje, maar wel in combinatie met de teelt van resistente rassen en het toepassen van een ruime teeltrotatie.

Hierbij zijn twee types middelen inzetbaar: fumiganten en microgranulaten. Indien gekozen wordt voor deze aanpak is het wenselijk om de gebruikte a.s. af te wisselen.
Fumiganten worden in de bodem geïnjecteerd voor het planten, en geven een éénmalig effect met een reductie van de cystenpopulaties tot zo’n 80%. Deze grondontsmettingsmiddelen zijn actief tegen eieren en juvenielen die zich nog in de cysten bevinden. Ze doden niet meer cysten af dan een aangepast resistent ras. Producten op basis van metam-natrium (Metham NA, Monam, Solasan en Terrasan) of metam-kalium (Tamifume 690 SL) kunnen tot 3 weken voor het planten worden toegepast. Deze actieve ingrediënten zijn goedgekeurd voor alle gewassen.

Microgranulaten worden kort voor het planten vollevelds of in de rij aangebracht. Ze werken enkel verlammend op de larven die door lokstoffen uit de cysten zijn ontlokt. Het effect is slechts van tijdelijke duur, en buiten deze tijdsspanne kunnen de larven toch het wortelsysteem infecteren. Deze larven komen dan wel tot ontwikkeling, wat ervoor zorgt dat de eindpopulatie niet lager is dan de beginpopulatie. Ondertussen heeft de teelt op zich wel een betere start gehad en ligt de opbrengst hoger. Het enige nog erkende granulaat in België is Nemathorin (fosthiazaat). Daarnaast kan ool Velum Prime (fluopyram) gespoten worden kort voor planten.

Behandelen van sorteer- en wasaarde

Hoewel dit meer in de hand ligt van de handel en de verwerking, toch een woordje over de mogelijkheid om besmette aarde te saneren door inundatie van zeef- en sorteergrond. Bij een gemiddelde temperatuur van 15°C vergt deze techniek 16 weken. Deze techniek is ook efficiënt tegen andere aaltjes (Noordelijk wortelknobbelaaltje, vrijlevende wortelaaltjes). Aardappelcysten in tarragrond kunnen ook worden afgedood door het opwarmen van de grond tot 65-70 °C gedurende 5 minuten.
Ook het waswater zou misschien een verspreidingsbron kunnen zijn, maar de impact hiervan is minder duidelijk.